Groenewegen, Huijg Jansz -van-
GeslachtMan
Leeftijd < 69
Geboren ± 1518
Overleden <8 mei 1587
Begraven
BeroepBurgemeester
Vader Groenewegen, Jan Dirck Sijmonsz -van-
Moeder Bije, Neeltge Huijgensdr de
 
ZusGroenewegen, Machteld Jansdr -van-
BroerGroenewegen, Jan -van-
ZusGroenewegen, Aeltgen -van-
BroerGroenewegen, Dirck -van- (6)
ZusGroenewegen, Annigen -van-
Huwelijk < 1548
MetCamerling, Machteld
Kinderen(2) Groenewegen, Jan
Groenewegen, Michiel
Huwelijk > 1548
MetHarrewijer, Elisabeth Anthonisdr
Kinderen(5) Groenewegen, Anthuenis -van- (4)
Groenewegen, Johanna -van-
Groenewegen, Volckie -van-
Groenewegen, Magtelt Huegen -van-
Groenewegen, Maritgen Huijgen -van-
Notities (1) 1563-1572: Huig Jansz. van Groenewegen, Burgemeester van Delft

Woonde te Delft, Amsterdam en Antwerpen

[Hugo van Groenewegen]

GROENEWEGEN (Hugo van), afkomstig uit een aanzienlijk Delftsch regerings-geslacht, was de zoon van Jan van Groenewegen en Neeltje de Bye. Zijn naam komt het eerst in 1560 op de regeringslijsten van Delft voor. De Roomsche godsdienst toegedaan, verliet hij bij de vervolging in 1567 de stad, doch keerde in 1569 terug. Hij was er in 1572 Burgemeester en in 1573 aanvoerder der schutterij tegen Lumey, toen de Delftenaars, na de gepleegde wreedheid jegens Cornelius Musiusen anderen, opstonden. De Graaf van Bossu, meenende dat men het ook tegen de Prins van Oranje gemunt had, schreef aan Groenewegen, gaf zijne vreugde over Lumey’s gevangenneming te kennen en vermaande hem in zijne trouw jegens den Koning te volharden en het zoo te beschikken, dat ook de Prius in hechtenis genomen en naar het leger voor Haarlem gevoerd werd, hem daartoe alle hulp aanbiedende en eene groote belooning belovende. De brief geraakte in handen van den Heer van Bronkhorst, en door dezen in die van den Prins, welke den Burgemeester bij zich ontbood. Deze verdedigde zich moedig, riep God tot getuige zijner onschuld en opregtheid en verklaarde niet aansprakelijk te kunnen zijn voor hetgeen men hem schrijven wilde. Hij weigerde echter aan ’s Prinsen verlangen te voldoen om, ‘tot bewijs zijner trouw, Bossu zelven in den strik te lokken, welken deze voor anderen gespannen had,’ daar hij dit met zijn geweten niet kon overeenbrengen. De Prins antwoordde hierop dat ‘het geweten van Judith wel vermogt heeft, lijf en leven te wagen, om den tiran Holophernes en Gods vijanden te vernielen,’ doch niets was in staat om Groenewegen van gevoelen te doen veranderen. Hij werd hierom eenigen tijd in zijn huis gevangen gehouden, bij gebrek aan genoegzame bewijzen zijner schuld spoedig ontslagen en in zijne betrekking hersteld, daar hij als zoodanig in 1574 nog voorkomt tijdens de belegering van Leiden door Franciscus Baldez. Deze, plan makende om Delft bij verrassing in te nemen, verzocht en vermaande Groenewegen door eenen brief, dat hij nu met der daad zoude toonen den ijver, welken hij tot de Roomsche godsdienst en den Koning had, hem belovende niet alleen volkomene vergiffenis, maar bovendien nog groote belooning. Hij sloeg hem voor de poorten der stad voor zijne soldaten te openen op voorwaarden nader te bepalen.

Groenewegen was te eerlijk om iets aan te vangen, dat tot nadeel der stad en burgerij strekken kon. Hij zelf ging den brief aan den Prins brengen, zeggende: ‘Die schelmen en booswichten zouden mij gaarne tot een verrader maken, daarvoor mij God behoeden zal.’ De Prins den brief gelezen hebbende, wilde de beantwoording van denzelven dienstbaar maken aan ’s lands welzijn en ’s vijands schade. Hier was Groenewegen niet toe over te halen, zeggende: ‘gelijk hij aan de eene zijde geene heimelijke verraderij had willen plegen, maar hetzelve aan den Prins had geopenbaard, om daarin te voorzien, hij zich ook met geen bedriegerij aan deze zijde wilde behelpen, om aan den vijand op die wijze schade te doen.’ De Prins over dit antwoord verstoord, zeide: ‘dat hij wel verpligt en gehouden was, om zulks te doen; maar Groenewegen sloeg het kort af met de woorden:’ ‘dat het hem niet vrij stond, en dat hij het in goeden gemoede niet kon doen.’

Zulk eene handelwijze was niet van een man te wachten, die later tot de Spanjaarden overliep. Zijn sterfjaar is niet bekend. Hij was gehuwd met Elisabeth Herweyer, bij welke hij vijf kinderen naliet.

Zie Bor, Ned. Oorl. D. VI. bl. 431 (316), B. VII. bl. 532 (42); Brandt, Hist. der Reform. D. I. bl. 540; (de Beaufort) Lev. van Willem I. D. II. bl. 367, 368, 497, 498; van Bleyswijck, Beschrijv. van Delft, bl. 446, 447; Scheltema, Staatk. Nederl.; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 294.

Referentie 4925
Datum 22-01-2011
(Als U rechtstreeks van b.v. Google op deze pagina kwam)